2 Samuel 12

1En de Heere zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm.
 Nathan tot David Den profeet, gelijk boven, 2Sa 7:2.
,
 Er waren twee mannen in een stad, Door middel van deze gelijkenis en hare verklaring heeft het den genadigen God beliefd zijn knecht David vooreerst daartoe te brengen, dat hij tegen zichzelven onwetend het vonnis zou uitspreken, en voorst door de krachtige werking des Heiligen Geestes uit den slaap zijner zonden ontwaken, derzelver gruwelijkheid behartigen, en een oprecht berouw bekomen en bewijzen, gelijk geschied is.
2De rijke had zeer veel schapen en runderen. 3Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter. 4Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was. 5Toen ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als de Heere leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods!
 dien man; Versta, den rijken man.
,
 kind des doods Dat is, hij is des doods schuldig, hij heeft den dood verdiend, ten aanzien van de omstandigheden des bitteren gewelds, dat hij aan dien armen man gepleegd had. Vergelijk met deze manier van spreken, Gen 20:3; Deu 25:2; boven 2Sa 3:34, en Eph 2:3.
6En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond heeft.
 viervoudig wedergeven, Naar de wet, Exo 22:1.
7Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! Zo zegt de Heere, de God Israëls: Ik heb u ten koning gezalfd over Israël, en Ik heb u uit Sauls hand gered;
 zijt die man Dat is, gij zijt dien man gelijk, hebbende zoveel te grover en gruwelijker feit bedreven, als het meerder is iemand zijn enige echte vrouw te ontnemen, dan een enig lam, en nog daarenboven den onschuldigen man te doden.
8En Ik heb u uws heren huis gegeven, daartoe uws heren vrouwen in uw schoot, ja, Ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven; en indien het weinig is, Ik zou u alzulks en alzulks daartoe doen.
 heren huis gegeven, Sauls. Hebreeuws, Uwer heren; in het getal van velen, hetwelk voor het getal van enen in de Heilige Schrift pleegt gebruikt te worden. Zie Gen 39:2. Sommigen behouden, in de overzetting het getal van velen, aldus: uwer heren; dat is, dergenen, die meerder en machtiger waren dan gij, en alzo in de volgende woorden; verstaande dat het huwelijk tussen David en Saul vrouwen [vanwege de zwagerschap] ongeoorloofd is geweest. Sommigen verstaan door de vrouwen van Saul niet zijn huisvrouwen, maar andere staatsvrouwen.
,
 vrouwen Niet dat God de veelheid der vrouwen voor goed heeft gekend, maar in het Oude Testament verdragen zonder straf.
,
 schoot, Zie Gen 16:5; Deu 13:6. Anderen verstaan, in uw schoot; dat is, in uw macht; alzo nochtans dat hij haar tegen Gods wet niet mocht misbruiken. Vergelijk 1Sa 24:11.
,
 huis van Israël en Juda gegeven; Dat is, het koninkrijk van mijn ganse volk.
,
 indien het weinig is, Of, indien [u dit te] weinig [mocht hebben toegeschenen] ik zou u daarenboven alzulks en alzulks daartoe hebben gedaan. Hebreeuws, als, of, na die en na die dingen. God wil zeggen, dat Hij, die hem zoveel goeds gedaan had, machtig was hem wijders van alles naar zijns harten wens te verzorgen, indien hem iets mocht ontbreken. Zulks dat hij gans geen reden had zijn zo goedigen God alzo te vertoornen, en zijn boze lusten met zulke schandelijke middelen te voldoen.
9Waarom hebt gij dan het woord des Heeren veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen.
 woord des HEEREN veracht, Het zesde, zevende en achtste gebod van de wet des Heeren.
,
 verslagen, Beschikkende door Joab dat hij van de Ammonieten is omgebracht, gelijk in het volgende wordt verklaard. Zie boven, 2Sa 11:14-17.
,
 kinderen Ammons doodgeslagen Die onbesneden en vijanden van God en zijn volk waren.
10Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw van Uria, den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouwe zij.
 eeuwigheid; Dat is, een langen tijd, of uw levenlang; gelijk 1Sa 1:22. Zie ook Deu 15:17.
11Zo zegt de Heere: Zie, Ik zal kwaad over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen, voor de ogen dezer zon.
 uit uw huis, Versta, door Davids eigen zonen, Amnon, Absalom en Adonia, gelijk in 2Sa 13 en 1Ki 1 verhaald wordt. Door deze boosheid heeft God met een heilig en onstraffelijk oordeel David, om zijner zonden wil, scherpelijk getuchtigd en gekastijd. Zie vs.12.
,
 voor uw ogen, Dat is, bij uw leven, dat gij het met verdriet en hartzeer zult moeten horen en geloven, alsof gij het met uw ogen hadt gezien, zowel als gans Israël. Zie onder, 2Sa 16:22.
,
 naaste geven; Namelijk, Absalom
,
 ogen dezer zon Dat is, bij lichten, hellen dag, bij den zonneschijn; alzo wordt van zulke schepselen dikwijls gesproken alsof zij gehoor, gezicht en verstand hadden. Zie Deu 32:1.
12Want gij hebt het in het verborgen gedaan; maar Ik zal deze zaak doen voor gans Israël, en voor de zon.
 deze zaak doen voor gans Israël, en voor de zon ie in 2Sa 12:11 verhaald is, te weten, dat God Davids vrouwen zou nemen, en die Absalom geven enz. Is dan God een auteur van Absaloms gruwelijke zonden? Dat zij verre. Nochtans zegt Hij hier uitdrukkelijk dat Hij deze zaak doen zal, enz. Heeft Hij dan Absalom deze boosheid en zonde niet ingestort? Geenszins. Maar Hij heeft Absaloms en Achitofels en des duivels moedwillige boosheid, [die zij van zichzelven hadden] door zijn heilige voorzienigheid alzo geregeerd, dat zij die tot Davids verdriet hebben aangewend en gebruikt; hetwelk den duivel, Absalom en Achitofel [die hun hart en boze lusten gezocht hebben te volbrengen] zo weinig verschoont, als Gods raad van zijn welbeminden Zoon tot onze zaligheid in den dood over te leveren, den verrader Judas, de Joden en Pilatus heeft kunnen verschonen. Het werk van Absalom enz. is boos en duivels, maar Gods werk is heilig en goed; want Hij heeft door boze instrumenten zijn knecht David tot zijn eer en Davids best willen kastijden. Absaloms en Achitofels boosheid ontdekken en tot eer zijner rechtvaardigheid straffen. Van zulke exempelen van Gods voorzienigheid en regering over het kwaad is de Heilige Schrift overal vol. En dit heeft David zeer wel geweten en bekend, en deshalve zich voor God hartelijk verootmoedigd. Zie Gen 45:5.
13Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den Heere! En Nathan zeide tot David: De Heere heeft ook uw zonde weggenomen, gij zult niet sterven.
 Ik heb gezondigd tegen den HEERE Zie de verklaring van deze bekentenis in Psa 51.
,
 weggenomen, Hebreeuws eigenlijk, doen overgaan, doorgaan, voorbijgaan; dat is, vergeven, kwijtgescholden. Alzo onder, 2Sa 24:10; Job 7:21. Vergelijk 1Ch 21:8; Pro 19:11; Amo 7:8; Mic 7:18, en Zec 3:4.
,
 sterven Dat is, Ik zal u om deze zonde met den dood noch tijdelijk noch eeuwiglijk straffen, hoewel gij het volgens uw eigen vonnis, vs.5, en mijn rechtvaardigheid wel verdiend hadt.
14Nochtans, dewijl gij door deze zaak de vijanden des Heeren grotelijks hebt doen lasteren, zal ook de zoon, die u geboren is, den dood sterven.
 grotelijks Hebreeuws, lasterende hebt doen lasteren. Vooreerst, den Ammonieten, die, Uria en anderen van uw knechten doodgeslagen hebbende, hun goden, naar de wijze der heidenen, hebben geroemd, en den God Israëls, als onmachtig, gelasterd, en ten tweede, in het algemeen alle omliggende vijanden, die kwalijk van God en zijn volk spreken, dat zij van zulk een koning veel meer werk maken, die zo lelijke stukken bedrijft aan zijn goede onderzaten. Of, gij hebt hun oorzaak gegeven om lasterlijk te spreken, wanneer zij dit zullen vernemen. Vergelijk Rom 2:24, en elders.
,
 den dood sterven Hebreeuws, stervende sterven.
15Toen ging Nathan naar zijn huis. En de Heere sloeg het kind, dat de huisvrouw van Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd.
 van Uria David gebaard had, Dat is, die Uria's huisvrouw geweest was. Vergelijk boven, 2Sa 2:2.
16En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de aarde.
 zocht God Dat is hier te zeggen, hij bad God vuriglijk om des kinds gezondheid. Zie 2Ch 20:3-4; Psa 27:8, en Psa 34:5, en Psa 77:3; Isa 26:16, en Isa 31:1; Jer 50:4, enz.
,
 ging in, In zijn binnenkamer, of kabinet.
,
 lag den nacht over op de aarde Hebreeuws, hij vernachtte en lag op de aarde.
17Toen maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen.
 oudsten van zijn huis Dat is, zijn voornaamste officieren of hovelingen, die in het volgende zijn knechten genoemd worden.
,
 brood met hen Zie boven, 2Sa 3:35, en elders dikwijls.
18En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen.
 kwaad doen Dat is, dit mocht hem nog meer kwellen en bedroeven dan tevoren.
19Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood.
 mompelden; Binnensmonds en zachtjes, stillekens met elkander spraken, opdat het David niet mocht horen.
20Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des Heeren, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor, en hij at.
 wies en zalfde zich, Zie Rth 3:3.
,
 huis des HEEREN, Versta, de tent, die David voor de ark had doen maken. Zie boven, 2Sa 6:17.
,
 brood voor, Gelijk boven, vs.17, en in vs.22.
21Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt? Om des levenden kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. 22En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de Heere zou mij mogen genadig zijn , dat het kind levend bleve.
 zeide Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht.
23Maar nu is het dood, waarom zou ik nu vasten? Zal ik hem nog kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen.
 wederhalen? Te weten, in het leven.
,
 hem gaan, Te weten, tot het kind, naar het lichaam in het graf, naar de ziel in den hemel.
,
 wederkomen In dit leven.
24Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; en de Heere had hem lief,
 Sálomo; Hebreeuws, Schelomoh. Dezen naam heeft David hem gegeven naar Gods bevel. Zie 1Ch 22:9.
25En zond heen door de hand van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-jah, om des Heeren wil.
 En zond heen Te weten, de HEERE. Anders, hij [David] zond [hem] onder de hand van den profeet Nathan [dat is, om van Nathan geleerd en geregeerd te worden in des Heeren vreze], die zijn naam noemde Jedid-Jah
,
 hand van den profeet Nathan, Dat is, door den dienst.
,
 Jedid-jah, Dat is, beminde des Heeren. Hebreeuws, Jedijde-Jah
,
 om des HEEREN wil Dat is, omdat de Heere hem liefhad, gelijk vs.24 gezegd is, en omdat hij een voorbeeld zou zijn van den Heere Christus, die de welbeminde Zoon Gods, de stichter van Gods huis en de rechte koning des vredes is. Zie boven 2Sa 7:13, enz. 1Ch 22:9-10; Psa 45; Hooglied doorgaans; Isa 9:5, enz.; Mat 3:17; Luk 1:32-33; Heb 3:6.
26Joab nu krijgde tegen Rabba der kinderen Ammons; en hij nam de koninklijke stad in.
 Joab nu krijgde Hier wordt nu vervolgd de historie, die begonnen is boven, 2Sa 11.
,
 koninklijke stad in Hebreeuws, de stad des koninkrijks. Waardoor men verstaan kan dat deel der stad, waar het koninklijke hof in was, dat aan het water gelegen of met wateren omsingeld mag geweest zijn. Zie vs.27.
27Toen zond Joab boden tot David, en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad ingenomen.
 zeide Dat is, liet hem zeggen.
,
 waterstad ingenomen Zie vs.26.
28Zo verzamel gij nu het overige des volks, en beleger de stad, en neem ze in; opdat niet, zo ik de stad zou innemen, mijn naam over haar uitgeroepen worde.
 over haar uitgeroepen worde Of, daarover genoemd worde; dat is, opdat gij de eer daarvan moogt hebben, en niet ik, die de eer zou hebben indien men zeide: Joab heeft Rabba gewonnen.
29Toen verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba; en hij krijgde tegen haar, en nam ze in.
 dat volk, Het overige volk, gelijk in vs.28 gezegd is.
30En hij nam de kroon haars konings van zijn hoofd af, welker gewicht was een talent gouds, met edelgesteente, en zij werd op Davids hoofd gezet; ook voerde hij uit een zeer groten roof der stad.
 gewicht was Anders, prijs, of, waardij
,
 talent gouds, Zie Exo 25:39. Een burgerlijk talent gouds zou bedragen twee en zestig pond en een half, het pond van twaalf onsen, hetwelk is zes en veertig ponden [elk pond van zestien onsen] en veertien onsen.
31Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit, en leide het onder zagen, en onder ijzeren dorswagens, en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem.
 volk nu, Versta, zovel van hen, als tot voorbeeldige straf nodig was. Onder, 2Sa 17:27, wordt verhaald van enen Sobi, die sommigen menen dat de zoon des konings van Rabba was, en niet alleen in het leven behouden, maar ook van David in zijns broeders Hanums plaats koning gemaakt is.
,
 legde het Deze harde straffen, in de oosterse landen [zo men meent] gebruikelijk, heeft David den Ammonieten aangedaan, omdat zij zijn vriendelijke intentie en daad zo bitterlijk misduid, en zijn gezanten, tegen alle volkenrecht, zo schandelijk behandeld hadden; zie boven, 2Sa 10:2-4, en daarenboven gruwelijke afgodendienaars, lasteraars en vijanden van God en zijn volk waren, die zonder twijfel zulke soorten van doden het volk Gods tirannelijk hadden aangedaan. Vergelijk boven 2Sa 8:2; Amo 1:3, en Heb 11:37, en zie van de getakte dorswagens Deu 25:4.
,
 zagen, Dat is, hij liet hen doorzagen, met ijzeren getakte dorswagens [gelijk koren] verpletteren, met bijlen doorhouwen en in tichelovens verbranden.
,
 ticheloven doorgaan; Anders, door den oven van Malchen, [dat is, Moloch ] welken afgod zij hun kinderen gewoon waren te offeren, latende die passeren door het vuur. Zie 2Ki 16:3, en 2Ki 23:10; idem Lev 18:21, en Lev 20:2, enz.
Copyright information for DutSVVA